Ik heb een praktisch wasprobleem. Het idyllische huisje waar ik woon, heeft geen CV, geen dubbelglas en weinig ruimte, dus ik heb geen idee hoe ik mijn was droog moet krijgen. Nou staat er in mijn tuin een leuk kasteeltje, waar een ruimte is die als wasruimte wordt gebruikt en daar staat een wasrek. Als mijn was klaar is, wandel ik dus met mijn wasmand naar het kasteel en hang daar, in het weekend, mijn was op.
Deze ruimte is alleen ook vrij fris, dus snel droogt de was er niet. Dus ’s nachts zet ik de was wel eens in één van de publieksruimtes die wel warm is.

Afgelopen weekend was er ’s ochtends een concert en aangezien de de deur van de wasruimte dan vaak open blijft staan, leek het mij niet handig als mijn was er stond. Ik besloot de was tijdelijk in de waskeuken te zetten. Eigenlijk een museale ruimte, maar ik deed de deur dicht en het licht uit en tegen de tijd dat het museumpubliek zou komen, zou ik mijn was alweer terug gezet hebben. Ik was aan het frutsen en prutsen (dat is Amieks voor beheerder zijn) toen de dagmanager (die zorgt voor de ontvangst van het publiek in huis) naar me toe kwam: “Je weet dat er was in de waskeuken staat?”. Ja, dat wist ik en ik frutste en prutste vrolijk verder.

Het publiek van het concert was inmiddels binnen en ik ging in de keuken zitten. Dat publiek heeft niets te zoeken in de museale ruimtes, dus ik maakte me nog niet druk om mijn was. Tot een rondleider binnen kwam: “Annemiek, je weet dat er was in de waskeuken staat?” Nu was mijn reactie minder nonchalant dan daarvoor: “Eh, ja…. Maar de deur zit dicht en het licht is uit?”
“Nee, het licht staat aan en de deur staat open”

Ik wist niet hoe snel ik het licht in de waskeuken uit moest doen en de deur dicht. Met mijn museale onderbroekjes.