Als puberamiekje ben ik ooit in twee gym met school naar Duitsland geweest. Het was een gecombineerde schoolreis van Duits en Latijn. We gingen naar Bad Bentheim waar we geloof ik een toneelstuk zagen bij het kasteel en daarna gingen we door naar het Archeologisch Park in Xanten. Ik herinnerde me er maar weinig van en dus besloot ik op één van mijn Weeze-tripjes eens af te slaan bij Xanten. Waar mijn Kleve-uitje verregende, verwaaide mijn Xanten-tripje. De storm Poly raasde over ons eigen land en gelukkig besloot deze storm pas in het Noorden de grens over te gaan. Het vliegverkeer in Weeze had dus geen last van vertragingen en problemen. Desalniettemin waaide het ook in Duitsland ook flink en dat leidde in Xanten tot mijn eerste o-ja-momentje (er zouden er nog veel volgen). Dat hele park is gigantisch groot en gigantisch open en alles ligt er ver uit elkaar. In de zon smelt je er weg, nu kon ik gaan hangen in de wind.

Ik had eigenlijk verwacht dat er nu meer ingericht zou zijn en dat het niet meer zo’n kale grasvlakte zou zijn, maar dat was dus niet zo. Bij bijna alle gebouwen had ik een o-ja-momentje. Er waren maar een paar dingen die ik niet herkende (de herberg) of waarvan ik zeker wist dat het nieuw was (het Limespaviljoen en het Romeinenmuseum). Ook de bouw van de boot was nieuw en is natuurlijk altijd anders.

Ik herinnerde me opeens ook weer heel precies hoe je over de originele opgraving van het grote thermen kon lopen en dat is nog steeds precies hetzelfde. Ik kan me het gebouw erover heen niet herinneren en aan de stijl te zien is dat ook van later. Het is een erg mooie oplossing. Ze hebben de contouren van de thermen overgenomen, maar dan in een open structuur zonder binnen muren en naar buiten vooral glas en veel ruimte voor de buitenlucht.

Er wordt ook aan experimentele archeologie gedaan. De kleine thermen bij de herberg wordt bijvoorbeeld ook echt gestookt. Of werden gestookt, want er heeft zich een praktisch probleem voorgedaan dat ze nu onderzoeken (want als ik het goed begreep klopt dan ook de theorie die ze over het stoken van thermen hadden niet meer). Daarnaast wordt er ook een boot gebouwd naar een in de buurt gevonden voorbeeld.

In het gebouw van de opgraving zit het Romeinenmuseum. Ook dat is eigenlijk één grote ruimte en daar loopt een soort pad langzaam kronkelend omhoog, dan is er boven een grote ruimte en dan loopt het pad net zo langzaam kronkelend weer naar beneden. Het pad is zo breed dat de expositie gewoon doorloopt op het pad. Het grote voordeel: je moet de route wel volgen en mist dus niks. Het grote nadeel is dat je dus nooit even snel bij iets kunt gaan kijken dat je nog een keer wilde zien.

Het grote en weidse is met winderig, natterig en heet weer een nadeel, maar het geeft wel precies het stratenplan de nederzetting weer. Een aantal van de gebouwen zijn in dat stratenplan nagebouwd. Er zijn een paar woningen en een paar ambachten als voorbeeld, maar bijvoorbeeld ook de opengewerkte tempel en arena. Dat is natuurlijk bijzonder educatief en het geeft je ook een gevoel van de grootte (of van je eigen kleinte).

Al met al is het dus eigenlijk een supermuseum. En toch… Op de één of andere manier vroeg ik me na het bezoek van het museum af ‘en wat nu?’. Ben ik zo blasé dat ik eigenlijk denkt dat ik het allemaal al wel weet? Of weet ik inmiddels echt zoveel? Of is het toch iets Duits waar ik moeite mee heb? Het gevoel lijkt een beetje op het gevoel dat ik had toen ik na mijn Citroën in een Volkswagen ging rijden. Alles klopte, alles deed wat het moest doen, maar het was zo saai. Het zou me niks verbazen als er in het Duits geen woord voor frivool bestaat.